Bouwbeschrijving van een molen voor de tuin - deel 1


Origineel geschreven door G. Sepers
Gepubliceerd in Hobby Bulletin, mei 16e jaargang - 1964
Originele titel: Bouwbeschrijving achtkant korenmolen met stelling "model G.A.S."

De losse bijlage-tekening is in schaal 1:120 getekend, zodat men na het bouwen een mooi tuinmodel verkrijgt, met roeden van 1,50 m lengte. Wil men een groter model maken, dan neemt men zoveel maal meer als de tekening aangeeft, doch dan moet men voor versteviging tussen de achtkantstijlen no. 2 dwarsliggers en schoren maken. Ook de vang moet dan niet van draad, maar van houten stukken gemaakt worden om het vangwiel no. 32 en weer verbonden zijn met een brede ijzeren band over de houten vangstukken.

Romp

Om het tuinmodel te maken, beginnen we eerst de achtkant-stijlen te maken van parana pine of een andere goede houtsoort. Op de tekening van de door­snede kan men zien hoe deze gemaakt worden; de buitenkanten in het schui­ne deel van de achtkant, zodat de on­der- en bovenwand er vlak tegenaan gemaakt kunnen worden. Boven op de achtkant-stijlen worden balkjes no. 3 gelegd, 12 mm dik en zo breed als de stijlen. Hierop komt later de kruiring no. 5, welke in 2 delen wordt ge­maakt uit beuken- of iepenhout. Ook de dikte bestaat uit twee delen; het bovenste deel wordt aan de roosterhouten (16) verbonden en is voorzien van een zaagsnede (zie detail).
Het onderste deel wordt verbonden aan de bovenbalkjes (3). Hierom heen gaat een ijzeren band, waar­van de bovenkant 5 a 6 mm omgelegd is en in de zaagsnede van het bovenste deel past; dit moet echter gemakkelijk kunnen draaien om later de wieken op de wind te kunnen zetten.
Deze band wordt alleen aan het on­derste deel vast geschroefd. De on­derkant van de achtkant-stijlen (2) staan op het onderbalkje (4). Deze goed vast verbinden.
Als men deze onder- en bovenbalkjes gaat verbinden, dan moeten de on­derste even lang zijn om een zuivere achtkant te vormen, evenals de bo­venste, maar deze worden korter.
Als grondvlak (1) neemt men ge­schaafd en geploegd hout van 15 a 16 mm dikte met klampen aan de on­derkant om de delen bij elkaar te hou­den. De buitenzijde wordt met een lat­je ter breedte van beide delen omtimmerd.

hb64-05mei-64-21Deuren en ramen

De grootte hiervan meet men op de tekening. Op de plaats waar ramen of deuren komen, maakt men tussen de achtkant-stijlen een dwarsplankje van ca. 7 a 8 mm dikte met de opening van de deuren of ramen (zie 39). Deze dwarsplankjes moeten aan de achter­kant loodrecht staan, dus ze worden aan de onderkant dikker dan boven. Aan de achterkant maakt men twee sponninglatjes waar het ruitje inge­schoven wordt. De huid (40 of 41) wordt op 5 mm na tot het uitgezaagde gat gespijkerd, zodat dit 5 mm brede strookje het z.g. kozijn voorstelt. Op het ruitje wordt aan de achterzijde raamhout of roeden geschilderd. Om dit gemakkelijk te doen maakt men kartonnen kaartjes, die in de spon­ninglatjes passen. Men tekent het raamgat aan de buitenzijde af, waar-
na het raamhout aangetekend kan worden, waartoe men de ruit op het kaartje legt en de ruit van het kaartje overschildert. Op de binnenkant heeft het weer niet zo’n vat als wanneer men het aan de buitenkant verft. Voor de dakkisten maakt men een zwaarder plankje tussen de stijlen als voor de beneden ramen, b.v. 15 mm dikte. Deze zijn boven en onder gelijk van dikte, doch het ruitje komt ook loodrecht te staan. In dit plankje van 15 mm dikte maakt men een gat zo groot als de buitenwerkse maat van de dakkist. In dit gat maakt men rond­om plankjes van 6 mm dikte, die zo breed zijn, dat deze 3 mm buiten de huid komen. Eerst de onderste en bo­venste, dan de zijkanten hier tussen. Deze zijkanten zijn boven smaller en blijven ca. 8 mm binnen het plankje, dat tussen de stijlen gemaakt is. Zo heeft men een sponning verkregen. Het ruitje wordt er met stopverf te­gen vastgezet. Zie detail dakkist.
Voor de deuren nemen we geen tri­plex, of het moet rondom goed geverfd worden, want anders bladdert het triplex. De huid tot aan de verbreding van de romp is van goed vuren- of grenen hout, met de sponning aan de onder­kant en schuine kant aan de bovenzijde, dus deze schuine kant valt in de spon­ning en inwateren is onmogelijk. De onderste plankjes van grondvlak (1) tot boven de balie zijn schuin op el­kaar gemaakt, zo mogelijk met wa­tervaste lijm gelijmd. Dit gedeelte blijft dus rondom vlak (zie tek.).

 

Stelling of balie

De balieliggers (7), worden van hard hout gemaakt en met rondgevijld eind in de romp gelijmd. Achter de huid heeft men op de plaats waar de ba­lieliggers komen, tevoren een latje van 15 X 40 mm tussen de achtkant-stijlen gemaakt, evenals bij de ramen. De liggers houdt men iets langer dan de maat aangeeft, om later precies af te werken. Heeft men de liggers pasgemaakt in de romp, dan gaan we scho­ren voor de balie (23) maken en met de liggers verbinden. Ook de stijl voor baliehek (8) bevestigen we op de lig­gers d.m.v. draadnagels en lijm.
Bij grotere modellen worden deze stij­len met pen en gat in elkaar gemaakt, terwijl tevens een kleine schoor op stijl en balieliggers wordt aange­bracht. Nu trekken we een lijn op de huid ter hoogte van de onderkant van de balieschoor (23), zodat alle scho­ren even hoog vastgemaakt worden met lijm en schroef of draadnagel. Denk er wel om, dat de hoekschoren langer moeten zijn, terwijl de schoren even ver uit het eind van de balie­liggers komen.
Nu gaan we de balieliggers op maat van het achtkant stellen, zodat elke tussenruimte even groot is. Dit doen we door dunne latjes op de liggers te hechten. Vervolgens gaan we de z.g. balieplanken erop maken. De ruimte tussen hekstijl en romp verdelen we in gelijke stukjes, waarbij we ruimte tussen de planken houden. Dikte 6 mm, breedte ca. 30 mm.

Bovenbouw en kap

Van de beide kruiringen (5), bestaande uit halve cirkels, gaan we de onderste op de romp maken, zodat de buiten­kant gelijk is aan de vlakke zijden, terwijl de hoeken wat oversteken. De bovenste met de groef wordt later aan de kapdelen, zoals roosterhouten (16), korte spruit en lange spruit (14 en 13), vastgemaakt, desnoods met een opvul­ling, zodat de ring vlak blijft.
De kruiring wordt later pas doorge­zaagd, zodat men twee gelijke delen heeft en de naad van beide helften riet over elkaar gelegd wordt. Om het afwaaien van de kap te voorko­men en om hem op zijn plaats te hou­den, maken we een dunne band met omgeslagen rand, welke we aan de onderste ring vastschroeven.
Nu volgt eerst het maken van de voeghouten (9) en de lange en korte spruit (13 en 14), plus windpeluw (11). De­ze verbinden we met elkaar volgens de tekening. Ook de penbalk (12) ma­ken we op en tussen de voeghouten, daar komt het achterlager op te staan. Om het achteruit schuiven van de as te voorkomen, kan men in het ver­lengde van de as een balkje met een ijzeren plaatje tegen het eind bij de as maken tegen de korte spruit, zodat de as tegen dit plaatje draait.
Dan maakt men de spanring (6), wel­ke van de windpeluw (11) tot aan de korte spruit tegen de voeghouten loopt en die eerst in één dikte precies pas gemaakt en daarna op de helft door­gezaagd wordt. De onderste helft be­vestigt men op de roosterhouten en tegen windpeluw-voeghouten.
De korte en lange spruit gaan net over deze halve spanring heen. De bo­venste spanring wordt door middel van enkele nagels tijdelijk met de on­derste verbonden, om deze er weer uit te halen als dit bij de verdere bouw nodig is. Voor de spruiten wordt er een deel uit gezaagd.

hb64-05mei-64-32Voorfront kap

In de windpeluw (11) hebben we vóór het vastleggen 4 gaatjes voor de stijl­tjes gemaakt. De midden en zij-stijl­tjes zijn voorzien van een pen. Alleen de voorkant uitzagen; deze moeten wel precies in de gaten passen, maar het mag niet te zwaar gaan, daar we later de kap gemakkelijk willen afnemen. Over de bovenkant van de stijltjes komt het balkje. Dan eerst het boven­ste plankje, dat de vorm gedeeltelijk moet hebben om later precies afge­werkt te worden. Dit plankje is be­vestigd tegen de hoekkepers. De hoek­kepers zijn weer tegen de nok en op het balkje van de stijltjes bevestigd. De nok maakt men 10 X 30 mm. Tus­sen de twee middenstijltjes komt later de aslager te staan.
Nu nog het dichtmaken; de zijkanten worden tot op de halve dikte van de middenstijltjes aan bovenbalkje en hoekkepers gespijkerd (niet in wind­peluw), het midden wordt dwarshout en daar komen beide kanten half op de stijltjes. Men neemt één plankje en dit wordt later doorgezaagd op het hart van de as. Het bovenste deel kan dan vastgemaakt worden, terwijl het onderste aan de stijltjes wordt ge­schroefd voor het geval, dat de kap er voor eventuele reparatie af zou moeten.
De achterkant wordt ongeveer het­zelfde als de voorzijde, doch wel lager, terwijl in het midden een raampje komt. De plankjes lopen een weinig op windpeluw vóór. Aan de achterkant staan de plankjes gelijk met de bui­tenkant van de korte spruit tussen de stijltjes, over de stijltjes brengen we een staand stukje aan, dat aan beide zijden van de stijltjes oversteekt tegen het plankje en dat aan de onderkant tegen de korte spruit wordt rond ge­maakt, terwijl we de zijkanten van de buitenkant gelijk houden.
Ditzelfde geldt voor de beide hoekke­pers naar de nok, waarover een plank­je komt,waarbij we de buitenkant van de hoekkepers gelijk houden.
Om de kap dicht te maken, zaagt men ronde stukjes hout van vurenhout zon­der kwasten, de ronde van de kapcon­structie en 25 mm breed en 12 a 13 mm dik. Deze stukjes worden met wa­tervaste lijm en nageltjes op de bo­venste spanring tegen de nok vast- gsmaakt (nageltjes tijdig uithalen). Men begint bij de lange spruit en werkt verder naar voren of achteren, daarbij telkens zuiver passend maken tegen de stukkien, terwijl we lijm gebruiken om ze te verbinden en ook om ze te­gen de nok en op de spanplaat met dunne schietnagel te bevestigen (niet de onderste vastspijkeren met dit werk!). Aan de voor- en achter­kant soms in dikte bij werken, zodat het zoveel mogelijk loodrecht blijft. Is men hiermede klaar, dan laten we de bovenkant drogen, waarna we het geheel goed gaan raspen en gelijk schuren, daarbij de oneffenheden of naden vullen met loodwit stopverf. Later, indien de kap goed glad is, met dikke grondverf bestrijken en anders bijplamuren. De uiteindelijke afwer­king volgt hierna door een rietkleurige verf op de kap aan te brengen.
(Wordt vervolgd)

zie ook