Oudere Ogen Vragen Meer Licht

Als we gaan bekijken, welke rol de verlichting in ons leven speelt, zullen we onherroepelijk ook iets van onze ogen moeten weten. Immers, daar wordt het licht toch opgevangen. We kunnen wel veel kennen omtrent licht en lichtbronnen, doch als we niet beseffen hoe en waar dat licht terechtkomt, schieten we ons feitelijk doel toch voorbij.
Eigenlijk is het ook niet verstandig om dan alleen na te gaan, hoe de lichtstralen in onze ogen terechtkomen en opgevangen worden. Want het „zien", het waarnemen en registreren van het licht, gebeurt toch voor een belangrijk deel in onze hersenen. Als we het oog vergelijken met een camera, kunnen we de gang van zaken zo voorstellen: in het oog worden de opnamen gemaakt, welke worden doorgegeven aan onze hersenen, waar (om maar een bijpassende vergelijking te gebruiken) net laboratorium gevestigd is, waar de film ontwikkeld wordt.
De twee "camera's", die wij allemaal bij ons dragen, zijn vernuftige instrumenten. Ze bestaan uit de volgende elementen:
- Een optisch systeem, dat de lichtstralen opvangt en bundelt. De ooglens is een belangrijk onderdeel van dit systeem.
- De lens moet op zijn beurt ingesteld worden, net zoals dat bij een gewone camera het geval is. Dit gebeurt door kleine spiertjes.
- Het oog kent in de vorm van een pupil ook het diafragma. De pupil regelt de lichtstroom en draagt zorg voor de scherptediepte.
- De oogwand werkt als een balg, die de ongewenste lichtstraling afschermt.
- Tenslotte komen de lichtstralen binnen in de oogbol op het netvlies terecht, waar het licht ongezet wordt in een soort elektrisch stroompje, dat naar de hersenen geleid wordt.
Onze ogen bedotten ons
Onze ogen zijn, hoe vernuftig ze ook gebouwd zijn, niet volmaakt. Een sterke gloeilamp ziet u bijvoorbeeld altijd met een waas omgeven, terwijl het totale beeld ook minder goed waar te nemen is. En als bovendien dezelfde gloeilamp weggehaald wordt, dan duurt het weer enige tijd, alvorens de toestand normaal is: de zogenaamde blinde seconde. Beide vormen van verblinding zijn elke automobilist maar al te goed bekend!
Wij kunnen de ons omringende beelden het beste zien bij verlichtingssterkten van circa 10.000 tot 20.000 lux. Het gezichtscentrum in de hersenen ontvangt dan uitvoerige informatie, waardoor herkenning en verklaring van het waargenomene gemakkelijk wordt gemaakt.
"Bedorven" ogen
De leeftijd speelt bij het zien en het waarnemen een grote rol. Men ziet kinderen in het schemerlicht nog dikwijls heel plezierig zitten lezen. Bij datzelfde licht kunnen hun ouders meestal geen c meer van een e onderscheiden en menen onmiddellijk, dat hun dierbaar kroost zijn ogen zit te „bederven". Dit is gelukkig een vergissing, want kinderen leven in een voor het zien overmatige hoeveelheid licht. Wat bij een bepaalde hoeveelheid licht (verlichtings-sterkte) voor kinderen nog gemakkelijk leesbaar is, ligt voor ouderen vaak aan de grens van het onzichtbare.
Naarmate de leeftijd stijgt, heeft men om een bepaalde gezichtsscherpte te kunnen bereiken steeds meer licht nodig. Dit is een van de meest interessante conclusies waartoe men kwam na een ruim tienduizend metingen omvattend medisch onderzoek bij mensen tussen tien en zestig jaar. Het doel van dit groots opgezette onderzoek, dat onder leiding stond van dr. G. J. Fortuin, was de invloed vast te stellen, die de leeftijd heeft op de oogprestaties. De lichtbehoefte blijkt bij het ouder worden steeds sneller te stijgen, hetgeen met andere woorden wil zeggen, dat oudere mensen om hetzelfde even goed en gemakkelijk te kunnen zien als jongeren aanmerkelijk meer licht nodig hebben. Dit is eigenlijk vrij logisch. Het slijtageproces begint bij de mens al vrij vroeg. Dat ook de ogen tijdens dit proces achteruitgaan is geen geheim, maar dat men deze achteruitgang in vele gevallen kan opheffen door meer licht, is voor menigeen een heel nieuw gezichtspunt.
Voor het lezen van een goed stuk drukwerk stijgt de behoefte bij mensen tussen 10 en 20 jaar al met gemiddeld 29
Van |
20-30 |
jaar met gemiddeld |
40% |
„ |
30-40 |
„ „ „ |
51% |
„ |
40-50 |
„ „ „ |
82% |
„ |
50-60 |
„ „ „ |
168% |
Boven de zestig jaar worden de percentages steeds hoger. Een zestigjarige heeft om te lezen gemiddeld vijftien keer zoveel licht nodig als een kind van tien en vijfmaal zoveel als een veertigjarige. Dit is dus ook de reden, waarom in een goed verlichte woning op dit punt aan verschillende eisen moet worden voldaan, wil het een prettig, comfortabel en veilig huis zijn voor alle bewoners van jong tot oud. Het is daarom goed de verlichtingshoeveelheid af te stemmen op de ouderen in het gezin. De jongeren krijgen daar heus geen last van. In het vorige artikel lieten wij enkele daglichtwaarden zien. Bij 10.000 lux voelen we ons allemaal prettig, een dergelijke lichtsterkte is om technische redenen alleen al voorlopig ondenkbaar in de woning.
Bij een normaal bewolkte lucht blijft er overdag binnen achter het raam nog circa drie- tot vijfduizend lux over. Twee meter achter het raam meten we dan nog maar 250 tot 300 lux en de meesten vinden het daar dan vrij donker en kiezen om te lezen of te handwerken een plaatsje bij het raam. 's Avonds echter zitten grote aantallen mensen in hun huiskamers urenlang te lezen, te studeren en te borduren bij een verlichtingssterkte van nog geen 100 lux!
De afstand lichtbron-werkvlak is mede van belang bij het bepalen van de verlichtingssterkte. Een gloeilamp van 150 watt op één meter boven de tafel geeft daarop circa 400 lux af. Op twee meter hoogte nog maar 100 lux. Een gloeilamp met een te laag vermogen gebruiken of te ver van een lichtbron af gaan zitten is dus nooit verstandig, zeker niet als het om inspannend werk gaat. Gloeilampen met vermogens van 100, 150 en 200 W zijn toch echt wel noodzakelijk. Voor ouderen kan een zeer goede leesverlichting verkregen worden met de al eerder in deze serie genoemde persglaslampen. Deze geven door een inwendige verspiegeling zeer veel licht in één richting. De persglaslamp type "flood" (brede lichtbundel) 100W geeft op één meter circa 1800 lux, de 150W-uitvoering zelfs 3100 lux. De persglaslamp type "spot" (smalle lichtbundel) 100W, 4000 lux en de 150W-uitvoering 7500 lux. Dit alles op een meter afstand tussen lichtbron en object. Om de verlichtingssterktes op twee meter te weten moet men deze getallen door vier delen. Met behulp van deze lampen zijn plaatselijk waarden te bereiken, waarbij het voor ouderen weer mogelijk is te lezen of wat te knutselen.
Ik heb mij verbaast over de zin 'Gloeilampen met vermogens van 100, 150 en 200W zijn toch echt wel noodzakelijk', ik vraag mij af of gloeilampen in de jaren 60 minder licht per watt gaven dan de laatste 20 jaar? Een 100W gloeilamp gaf al een bak licht. Tegenwoordig zijn deze gloeilampen sowieso niet meer te koop. Ik weet niet of de persglaslamp nog wel verkocht wordt, maar ik denk dat tegenwoordig een halogeen-, spaar- of ledlamp een beter alternatief is.
Bekijkt u ook eens de andere delen van serie 'Hoe verlichten wij ons huis goed?'