Intro memoires van een 'treintjesgek'


Origineel geschreven door L vd Hoeven
Gepubliceerd in Hobby Bulletin, juli 17e jaargang - 1964
Originele titel: Memoires van een „treintjesgek”

intro

hb64-07-61Somber ligt het Maasstation onder de herfstige hemel. Af en toe regent het. In de verte draait — langzaam — de schijf met een zwaarstomende locomotief er op. Hier, aan het eind van de hoge overkapping ruikt het sterk naar vis. Geen wonder: op een perronlorrie staan — tussen allerlei andere goederen — een paar manden waaruit lekkend ijswater drupt.

Een beetje geheimzinnig is het onder de holle, sombere ruimte van de overkapping, waar het erg tocht. Door de ramen van het kantoortje van de stationschef valt een zacht licht. Het komt van zo’n typische, groene kantoorlamp. Op de tafel: papieren, een asbak, een groene onderlegger van vloeiblad, de „plak” en de rode pet.

Het is stil op het perron. Soms boldert een perronlorrie over de houten brug tussen eerste en tweede perron: de post voor de volgende trein naar Urecht. Helemaal aan het eind van het perron staan twee kleine figuurtjes. Ze wachten: dadelijk komt er een trein binnen en dat willen ze zien. Zal de machinist ze wéér met een armzwaai groeten? Net als verleden week? Ja, ze zijn hier de laatste tijd haast iedere woensdagmiddag. Ze hebben nu 5 cent voor een perronkaartje moeten neertellen. Vroeger hoefde dat niet, toen mochten ze er op zonder te betalen.

Daar komt de trein: gespannen kijken ze ... en ... ja, hij is het, en zwaait even! Dan: afschuwelijk piepen de remmen. Zij vinden dat een mooi geluid, het hoort zo bij de treinen, vinden ze. Portieren zwaaien open. Reizigers hollen over het perron. Beheerst langzaam lopen de jongens terug naar het begin van de trein. Hollen zou te veel in de gaten lopen, want: wat moeten zulke jongetjes hier? Ze kennen de chef wel (hij is de vader van hun oudere vriend) maar ze willen toch niet de kans lopen, erg op te vallen en weggestuurd te worden.

STOOMLOC NS 3603

STOOMLOC NS 3603
(Foto’s van de schrijver)

Dan wordt de loc. van de trein gekoppeld, een rangeerloc. trekt die trein weg en dan volgt de loc., die naar de draaischijf moet.

Om dat goed te kunnen zien moeten ze weer helemaal terug naar het eerste perron, buiten de kap. Nu weten ze niet meer waar ze moeten kijken, want langs het eerste perron is de volgende trein naar Utrecht klaargezet. Veel open coupédeuren, een jongen schreeuwt de namen van de avondbladen, die hij graag wil verkopen, de bagagewagen wordt geladen en daar komt de loc. met zacht rinkelende koppelstangen langzaam achteruitrijdend naar de trein.

De rangeerder met z’n blauwe kiel, waarover aan een ketting de gebutste koperen hoorn, staat wat onverschillig op de treeplank. De loc. gaat nóg langzamer rijden, de rangeerder springt op de grond, loopt vóór de loc. uit en gaat tussen de buffers staan. De loc. staat nu stil en de rangeerder blaast op z’n hoorn: even nog aandrukken. In een wolk van stoom maakt hij de koppeling vast.

Luchtslangen worden ingehaakt.

Een lange hamer slaat in de verte galmend tegen een wiel.

Dan volgt een sissend aanslaan van de remmen en wat later het lossen. En nu maar wachten op het vertrek. Het wordt rumoerig op het perron waar de trein staat. Daar komt met grote snelheid een krantenauto aangereden. De chauffeur springt haastig uit de wagen en begint de zware pakken met kranten in het bagagerijtuig te gooien. In de verte komen nog reizigers aanhollen. Het zijn kennelijk abonnementhouders, want ze lopen niet naar de loketten.

EEN „ECHTE” P8

EEN „ECHTE” P8

De jongens staan natuurlijk bij de loc. De leerling-machinist gaat met de lange smeerkan van smeerpunt naar smeerpunt, de „Meester” — de dot poetskatoen in de hand — laat een wakend oog over de meters gaan, trekt even z’n horloge en vergelijkt zijn tijd met de stationsklok. Portieren worden dichtgegooid, de perronopzichter loopt langzaam langs de trein, geeft antwoord op vragen van reizigers, helpt nog even een oudere dame instappen en kijkt nu ook op de klok.

Neemt de fluit in z’n mond. Daar komt nog iemand het perron ophollen met wapperende jaspanden, rukt een portier open en laat zich hijgend op een bank vallen. De hoofdconducteur doet ook deze deur nog dicht.

Schril klinkt het fluitje, de „man met de rode band” steekt z’n hand op, de plak gaat omhoog. Even is het nog stil, maar dan begint er een sissen en snuiven. De grote drijfwielen van de locomotief slaan even wild door, maar de „leerling” heeft
op de vette, natte rails al zand gestrooid en dan zet de trein zich langzaam, langzaam in beweging. Felle stoomsissen komen uit de stoomschuiven en even ook braakt de schoorsteen een zwarte rookpluim uit. De geur van stoom en rook vult sterk de ruimte onder de hoge overkapping ...

Diezelfde sfeer, die geur van stoom en rook proeven — een dertigtal jaren later - enkele enthousiaste „stoomloc-bewonderaars” op een station in Duitsland. En één van hen is één van de jongetjes op het Maasstation van toen!

Ondanks elektrificatie is hij verzot gebleven op de „stoom” en hij moest zoveel jaren later naar het buitenland om nóg eens — en wie weet voor het laatst — te genieten van de stoomromantiek! Hij behoort tot de weinige automobilsten, die niet boos zijn als juist een overweg voor hun auto-neus dicht gaat. Je kunt immers nooit weten, wat er nu weer langs komt, vooral als die overweg in het buitenland ligt. Hij houdt dan meestal z’n camera in de aanslag. Wie weet, vangt hij wat!

U hebt het nu al begrepen: daar, op het oude Rotterdamse Maasstation is hij „treingek” geworden ... en hij bleef dat tot op de huidige dag!

(Wordt vervolgd.)