De gaswagens van de NS
Origineel geschreven door J. J. Karskens
Gepubliceerd in Miniatuurbanen, juli/augustus Jaargang 11 - 1968
Originele titel: Gaswagens
In het begin van de spoorwegen was er zowel van verwarming als van verlichting geen sprake. Toen er met verlichting werd begonnen, werden petroleum- en patent-olielampen toegepast; ook is van kaarsverlichting gebruik gemaakt. Er zijn nog postrijtuigen geweest, die met hangolie-lampen verlicht werden. In het algemeen werden de olielampjes in een opening in het dak geplaatst. Zij werden echter niet steeds medegevoerd en dan werd de opening in 'het dak met een deksel afgesloten.
De HIJSM beproefde in 1871 de toepassing van gasverlichting en reeds in 1880 was in Amsterdam een gasfabriek opgericht en een pijpleiding met standpijpen gelegd voor het vullen van de gashouders van het materieel. Inmiddels was een groot aantal rijtuigen van een inrichting voor gasverlichting voorzien. Nieuw materieel werd zodanig ingericht en met de aanbrenging van gasverlichting bij bestaand materieel werd voortgegaan.
De SS had bezwaren tegen de gasverlichting en besloot tot het gebruik van betere olielampen over te gaan. Nadat ook nog aan elektrische verlidhting was gedacht, ging tenslotte ook deze maatschappij tot gasverlichting over en in 1890 liepen de eerste SS-rijtuigen ingericht voor gasverlichting. De SS bouwde zijn eerste gasfabriek in Blerick en deze kwam in 1891 in dienst. In 1890 werden vijf en in 1891 acht gaswagens in dienst gesteld. Tevens kreeg een groot aantal rijtuigen gasverlichting en het aantal gaswagens werd uitgebreid.
Tengevolge van het algemeen worden van gasverlichting en de vergroting van het materieelpark moesten er meer gasfabrieken komen en zo heeft er bij de verschillende maatschappijen te Amersfoort, Amsterdam CS, Blerick, Groningen, Rotterdam DP, Vlissingen en Zwolle een gasfabriek voor het in eigen beheer vervaardigen van het - speciale - vetgas bestaan. Aan elke gasfabriek was een aantak gaswagens voor vulling toegewezen en deze wagens werden geplaatst op de stations waar materieel moest „gasvullen”. Op de grote station met een gasfabriek, bijv. Amsterdam CS, kon het materieel gevuld worden uit de grondleiding.
De gaswagen werd op het voor gasvullen aangewezen station op een 'bepaalde plaats neergezet en het te vullen materieel werd dan bij de gaswagen gebracht.
Er waren gaswagens met één en met drie ketels; de NCS had ook nog een wagen met twee ketels. Ten aanzien van de inhoud bestond er ook nog al verschil.
Bij de SS was het gebruikelijk een gaswagen samen te stellen door op een onderstel van een voertuig, waarvan de bak afgekeurd was, een gasketel of gasketels aan te brengen. De HSM paste in het begin ook deze methode toe, doch later werden de wagens van deze maatschappij geheel nieuw gebouwd in de centrale werkplaats te Haarlem. De ketels waren steeds van de fabriek Julius Printsch waar ook alle overige onderdelen voor gasfabrieken, rijtuig- en wagenverlichting, enz. voor de verschillende spoorwegmaatschappijen vervaardigd werden.
Bij de fusie van de vier Nederlandse maatschappijen waren er 114 gaswagens en wel 64 van de SS, 44 van de HSM, vijf
van de NCS en één van de NBDS. Bij de NS kregen deze de dienstwagennummers 155001-155114. In de NS-tijd kwam het voor, dat een oud onderstel afgekeurd moest worden; dan werd de ketel op een ander onderstel aangebracht en in zo’n geval werd een nieuw nummer gegeven. Het begin- en eindnummer gingen dus verder uit elkaar liggen en er ontstonden tussenruimten in de nummering.
De figuren 1 en 2 stellen de gaswagens NS 155022-155025 (SS 7051-7054) voor. Hier ziet men een gasketel aanqebracht op een bestaand drieassig onderstel. De onderstellen zijn van de SS A-rijtuigen, nummers 2, 3, 4 en 67 van de jaren 1878-1884 en de ketels zijn van 1914; de gaswagens zijn dus van laatstgenoemd jaar.
De uitwendige middellijn van de ketel is 2600mm en de uitwendige lengte, dat is tussen buitenkant frontplaat en buitenkant inspectiedeksel aan de andere frontplaat, bedraagt 7790mm. De plaatdikte is 20mm; de inhoud is 36.9m³. Het gewicht van de ketel is 10520kg, de gehele wagen weegt 19500kg. De ketel is opgelegd op zadels waarvan die bij de bufferbalken de ketel ook in de langsrichting opsluiten. Buitendien zijn de eindzadels met schuine trekstangen aan het onderstel verstijfd. Met drie zware trekbanden wordt de ketel op het onderstel vastgehouden.
Aan de frontplaat met het inspectiedeksel bevindt zich een dubbele afsluiter die in verbinding staat met een dubbele afsluiter met manometer aan weerszijden van de wagen. Afsluiter en manometer zijn geborgen in een plaatijzeren kast, dus een aan elke stelbalk. Aan de gasfabriek wordt aan een dezer afsluiters de slang bevestigd voor het vullen van de wagen en voor het vullen van het materieel wordt er de slang aan gekoppeld, die anderzijds op de vulkraan aan de stelbalk van het rijtuig aangesloten wordt. Figuur 2 geeft nog een tweede kraan aan de frontplaat weer. Deze dient om bij het reinigen van de ketel, hetgeen onder druk geschiedt, afvalstoffen te verwijderen. Deze wagens zijn voorzien van de Westinghouse-rem.
Figuren 3 en 4 stellen een gaswagen met drie ketels voor, zijnde de NS nummers 155050-155058, HSM letters EV, FV, GV, LV, MV, NV, OV, W en WV. De gaswagens van de HSM droegen in plaats van een nummer een belettering. De wagens Y, Z, AA-HH, JJ-UU hadden een ketel, de wagens AV-HV, JV-VV en WV hadden drie ketels.
De ketels hebben een uitwendige middellijn van 1250 en een inwendige lengte van 6000mm. De gezamenlijke inhoud van de drie ketels is 22,5m³. Het gewicht is 13600kg. Deze wagens zijn in 1902 in dienst gesteld. Aan het inspectiedeksel van elke ketel bevindt zich een dubbele afsluiter.
Deze zijn met leidingen aan elkaar en met de afsluiter en de manometer in de kast aan beide stelbalken verbonden. Tevens is aan elke ketel een afsluiter voor het reinigen aangebracht.
De twee onderste ketels zijn opgelegd op zadels. Aan de einden worden de ketels opgesloten door een houten juk dat met een staalconstructie aan het onderstel vastgezet is. Op de ketels zijn twee jukken geplaatst waarop de bovenketel rust. Met twee zware trekbanden met stelmoeren worden de drie ketels op elkaar en op het onderstel vastgehouden. Houten jukken, die aan beide einden tegen de drie ketels rusten, zijn met schuine trekstangen aan het onderstel verbonden. Deze constructie belet 'het verschuiven in de 'langsrichting van de drie ketels.
De HSM-wagens hadden geen Westinghouse-rem, doch alleen een luchtleiding en een stoomleiding, alsmede doorgaande treeplanken. Zij werden n.l. in personentreinen vervoerd, hetzij leeg naar de gasfabriek, of gevuld naar het station waar zij hun standplaats kregen.
De gaswagens werden aan de gasfabriek gevuld op een spanning van 10kg/cm², wanneer deze tot op 4kg/cm² gedaald was moest de wagen voor opnieuw vullen opgezonden worden. De gasreservoirs van de voertuigen mochten tot ten hoogste 6kg/cm² gevuld worden en wanneer de druk tot 4kg/cm² gedaald was moest bijgevuld worden.
Alle gaswagens droegen het opschrift: „Voorzichtig rangeren”; de SS-wagens buitendien aan elke zijde tweemaal het opgeschilderde vlak rood-wit-blauw, waarbij in het ene het nummer en in het andere het eigendomsmerk aangebracht was.